Christenen doen hier doorgaans niet aan mee. Bisschop Cyprianus van Carthago (het huidige Tunesië) moet vluchten, maar blijft via een uitgebreide briefwisseling leidinggeven aan zijn kerk. We bezitten nog 82 van die brieven en die zijn zeer de moeite van het lezen waard, want ze geven een goede indruk van het kerkelijk leven in deze tijd van verdrukking.
Heilig Avondmaal in de gevangenis
Veel christenen belanden in de gevangenis van Carthago. Bisschop Cyprianus schrijft zijn priesters en diakenen dat ze die trouwe gelovigen die gevangen zijn van eten en drinken moeten voorzien. Hij stelt geld beschikbaar om deze hulp te bieden.
De priesters en diakenen moeten ook het Heilig Avondmaal met de gevangenen vieren. Cyprianus schrijft dat er steeds andere priesters naar de gevangenis moeten gaan en niet te veel tegelijk. Dat zou maar negatieve reacties kunnen oproepen. Voorzichtigheid is geboden.
"We moeten bidden dat de vrede snel wordt hersteld"
Brieven vol bemoediging
Cyprianus schrijft ook brieven aan de gevangenen zelf, ter bemoediging. Ze moeten het oog gericht houden op de hemelse heerlijkheid die hen te wachten staat.
Intussen gaat ook de armenzorg in de stad gewoon door. Bisschop Cyprianus bindt de priesters en diakenen op het hart om goed voor weduwen, zieken, armen en vreemdelingen te zorgen. Cyprianus zorgt steeds dat ze daar de nodigen fondsen voor krijgen.
In de vele brieven van Cyprianus zien we dat de verdrukkingen snel in hevigheid toenemen. Hij schrijft over de hardste ondervragingen, martelingen en kwellingen. Ook noemt hij het de ‘hardste slachtpartij’. Hij roept de gevangenen op tot dapperheid, omdat ze spoedig de overwinningskroon zullen dragen.
“We moeten bidden”
Te midden van de verdrukkingen wijst Cyprianus de gelovigen in Carthago op de noodzaak een goed christelijk leven te lijden. Een streven naar bezit en winst, tweedracht en trots zou de reden zijn dat God de kerk met de verdrukking straft. ‘Het grootste deel van de kudde is verwoest.’ De gelovigen moeten zich bekeren en vooral veel bidden en vasten.
“We moeten bidden dat de vrede snel wordt hersteld, dat spoedig hulp komt op de plaatsen waar we ons verborgen houden. En voor het herstel van de Kerk, de zekerheid van onze redding, heldere lucht na regen, licht na duisternis, een zachte rust na een wilde storm. Dat de blasfemie van de verdrukkers wordt verslagen, de bekering van wie [toch offers brachten] wordt hersteld, en dat het sterke geloof van degenen die volharden zal worden verheerlijkt.”
Keizer Decius stelt bij decreet vast dat de periode van het brengen van offers een jaar zal duren. Na dat jaar worden de commissies die dit moeten regelen ontbonden en kan het leven zijn gewone gang weer nemen. In maart van het jaar 251 kan Cyprianus naar Carthago terugkeren om daar met andere bisschoppen uit Noord-Afrika te vergaderen.
Kritiek
Er bestaat wel wat kritiek op Cyprianus dat hij zich buiten de stad schuilhield tijdens de verdrukking. Zelfs uit Rome kreeg hij daarover een brief. Naar zijn eigen zeggen deed hij dit om de kerk te kunnen blijven leiden en uit angst dat als hij zou worden opgepakt, dit tot meer verdrukking van de gelovigen in de stad zou leiden. ‘Wat ik vrees, is dat mijn aanwezigheid een uitbraak van geweld en weerzin onder de heidenen kan veroorzaken.’
De proconsul concludeert dat Cyprianus moet worden onthoofd. “God zij dank”, reageert Cyprianus.
Tegen het eind van het jaar 256 begon een nieuwe ronde van vervolgingen, nu onder keizer Valerianus. Cyprianus weigerde afgodenoffers te brengen en werd verbannen naar Curubis aan de oostkust van Tunesië. Hij ging door met het leiden en bemoedigen van zijn kerkleiders in Carthago.
“God zij dank!”
De druk wordt groter en op 13 september in het jaar 258 werd Cyprianus opgepakt door een nieuwe proconsul, Galerius Maximus. Op 14 september verhoort deze hem. De acta van dat verhoor bezitten we nog, dankzij een keurige Romeinse notulist. De proconsul concludeert dat Cyprianus moet worden onthoofd. “God zij dank”, reageert Cyprianus. Hij mag dan zijn gevlucht, tot in de dood kiest hij voor God.