"
Vader verlos me alstublieft"
De eerste keer dat Eun-Ji uit Noord-Korea een kerk in China binnenstapt, wordt ze woest. De christenen vertellen volgens haar leugens over haar vaderland en spreken zonder respect over haar ‘eeuwige leiders’. Eun-Ji is in de kerk omdat ze vermoedt dat de vrouw die haar geld schuldig is, daar komt.
In de hoop het geld te krijgen, spreekt Eun-Ji met de voorganger en diakenen van de kerk. Die kalmeren haar, schenken koffie en praten met haar. Ook bidden ze voor haar en ze geven Eun-Ji geld om haar gezin te helpen. Daarom komt ze er vaker. Vier jaar lang verkondigen mensen in de kerk het Evangelie aan Eun-Ji. Ze bestudeert de Bijbel en leert hoe ze als christen moet leven. Ze is nog steeds niet volledig toegewijd, maar dat verandert op een donkere, koude nacht in december.
Eun-Ji bidt in stilte, terwijl de grenswacht passeert
Als ze de grens oversteekt om goederen mee terug te smokkelen – smokkelen is voor veel Noord-Koreanen noodzakelijk om in leven te kunnen blijven – stuit ze op enkele Chinese grenswachten. Eun-Ji bidt in stilte. Een grenswacht passeert vlákbij, zonder haar te zien. Eun-Ji weet dat God haar gebed heeft verhoord. ”Op dit moment realiseerde ik me dat de dingen die ik in de kerk leerde, waar zijn.”
Risico
In het jaar 2000 vragen de kerkleiders of ze Bijbels naar Noord-Korea wil smokkelen. Eun-Ji aarzelt. Betrapt worden met een Bijbel kan leiden tot levenslange gevangenisstraf of zelfs de doodstraf. Maar haar jongere schoonzus, die ook tot geloof in Christus is gekomen, is bereid om het risico te nemen. Beide vrouwen verpakken de Bijbels diep in zakken rijst en dragen ze terug naar Noord-Korea.
Familie
Als familieleden bij haar komen voor voedsel, probeert Eun-Ji in te schatten hoe open ze zullen zijn voor het Goede Nieuws. ”Als ik iets kreeg, deelde ik dat altijd met mijn familie.” Wanneer Eun-Ji voedsel of kleding geeft, zegt ze: ”Dit krijg je niet van mij, maar van God.” Als dat geen argwaan of woede opwekt, vertelt ze het Evangelie en leert hen bidden. Ze moedigt hen ook aan om het Evangelie door te geven.
Smokkelen
Als een andere smokkelaarster die Eun-Ji kent, wordt opgepakt, wordt ze verraden en ook gearresteerd. Ze vreest dat de overheid ontdekte dat ze contact heeft met Chinese christenen en Bijbels heeft gesmokkeld.
De politie sluit haar op in een kamer met tralies voor de ramen. Alleen gelaten in een onverwarmde kamer op een ijskoude januaridag, kan Eun-Ji alleen maar heen en weer lopen om warm te blijven. Ze bidt: ”God, het is nog niet mijn tijd om te sterven. Ik heb nog meer voor U te doen. Verlos me alstublieft.”
Eun-Ji wordt ondervraagd
Eun-Ji bidt de hele tweede dag van haar gevangenschap. ’s Avonds zet een ambtenaar een kleine kom noedels voor haar neer. Hij zegt dat hij die avond terugkomt om haar te ondervragen en ze is bang dat ze een bekentenis uit haar zullen persen. Overmand door angst valt ze flauw. Als ze weer bij bewustzijn komt, is de kamer volledig donker. De deur blijkt niet op slot te zijn gedaan. Eun-Ji grijpt haar kans en glipt stilletjes het gebouw uit.
Vrucht
Drie maanden lang verbergt Eun-Ji zich voor de autoriteiten. Omdat ze in Noord-Korea niet veilig is, maakt ze met haar gezin de lange en moeilijke tocht naar Zuid-Korea. Daar dienen zij en haar man nu in de plaatselijke kerk en helpen ze andere Noord-Koreanen. Eun-Ji herinnert zich hoe God haar riep en beschermde en beschrijft zichzelf als Gods geliefde dochter. Ze vraagt om gebed dat ze trouw zal blijven. Als EunJi af en toe familieleden in Noord-Korea spreekt, spoort ze hen aan om sterk te blijven in het geloof. “Ik vertrouw erop dat de zaadjes van het Evangelie die ik zaaide, vrucht zullen dragen in Noord-Korea.”