Als Arush vijftien is, sterft zijn vader aan tuberculose. Zijn moeder is dan negen maanden zwanger van het vierde kind. Als oudste moet Arush nu het inkomen gaan verwerven en hij stopt met school. “Het was een heel moeilijke tijd. Toen mijn vader net gestorven was, werd mijn zusje geboren. We hadden alleen rijst met zout en chilipeper te eten. We hadden nauwelijks kleding en mijn jongere broertje en zusje konden niet naar school. Ik vond het heel erg dat mijn moeder geen fatsoenlijke jurk had en ik voelde me zo schuldig, want ik was degene die hierin zou moeten voorzien. Elke dag was ik op zoek naar werk, huilend omdat mijn familie het zo slecht had.”
Geen steun
Het vaderloze gezin krijgt geen enkele steun. “Onze familie liet ons in de steek, niemand van de broers van mijn vader heeft ons geholpen na zijn dood. Na een huwelijk in India, hoor je als vrouw bij de familie van je man, maar die liet ons in de steek. Ook de andere hindoes hielpen ons niet. Er is geen gemeenschap onder de hindoes. Mensen zeggen alleen: ‘Ach, de dingen zullen beter gaan in de toekomst.’ ”Jarenlang ploetert Arush om zijn familie in leven te houden. Hij wordt verliefd op een meisje, maar ze bedriegt hem. “Het brak mijn hart en ik ging weg uit mijn dorp, naar een stad ongeveer vijfendertig kilometer verderop. Een vriend van mij was kamerjongen in een pension en ik kon daar ook werken. Mijn ooms van mijn moeders kant wonen met hun gezinnen in een familiehuis in de stad.” Er wonen meer dan dertig mensen en Arush kan bij hen intrekken. Hij is dan achttien jaar, het is 2005.

Vrede in huis
Arush’ opa is hindoe, maar zijn overleden vrouw was christen. En ook een tante is christen en getrouwd met een voorganger. Ondanks de verschillen in godsdienst, leeft de familie in harmonie met elkaar in het familiehuis. De christenen zijn geaccepteerd in de familie. Arush merkt een verschil op. “Mijn christelijke oom en tante hadden weinig, maar waren altijd blij en gelukkig. Dat vond ik opvallend. Ze waren heel toegewijd en baden elke avond samen als gezin. Alles in hun gedrag was anders. Als ik met hen sprak, voelde ik vrede in mijn hart. De hindoefamilieleden ruzieden, scholden en schreeuwden als ze thuiskwamen van hun werk. Dit gezin was ook moe na het werken, maar had dan geen strijd met elkaar. Er was vrede in hun deel van het huis.” Ook moedigen de oom en tante Arush altijd aan om een goed karakter te ontwikkelen, een goed leven te leiden en ze vragen hoe ze hem daarbij kunnen helpen. “Ze lieten mij, als hindoe, Gods liefde zien.”
Ondanks de liefde die hij ervaart, gaat Arush elke dag met zijn oom en tante in discussie. Als Jezus Christus zo groot is, waarom liet Hij zich dan kruisigen? “Mijn oom en tante probeerden het me uit te leggen, maar ik had geen interesse in Christus.” Ook wil Arush de christenen elke keer omlaag halen. Als zij zeggen ‘onze God is goed’, dan antwoordt Arush met: ‘Onze goden zijn groter’. “Ik wilde de discussie altijd winnen”, vertelt hij.
Jezus spreekt
Op een dag bezoekt een voorganger het deel van het familiehuis waar mijn christelijke oom en tante woonden. “Mijn tante vroeg of de voorganger mij wilde uitleggen waarom Christus was gekruisigd. Hij zei: ‘Jij moet iets offeren om de gunst van de goden te verdienen, maar Jezus heeft zichzelf voor ons opgeofferd. Hij begrijpt wat er in ons hart omgaat.’ “Ik was er niet klaar voor om te accepteren wat de voorganger zei en ik reageerde onbeschoft op zijn woorden.” Toch laat het gesprek Arush niet los, die avond. Waarom zou Jezus begrijpen wat er in zijn hart omgaat? Hij heeft veel pijn in zijn hart vanwege de verliezen in zijn leven. In een opwelling daagt hij Jezus uit: ‘Als u echt God bent, los dan de problemen in mijn leven op.’ “Precies twee dagen later sprak Jezus tot mij.” Arush is op dat moment in de keuken van het pension waar hij werkt. “Ik hoorde een vreemd geluid. En toen hoorde ik een zachte, liefhebbende stem. Hij zei: ‘Ik ben de God die je zoekt. Vertel niemand over je ontmoeting met mij.’ Ik hoorde de stem vanaf het plafond, maar er was niemand. Ik was niet bang, het voelde alsof al de druk van mijn schouders werd genomen. De zwaarte in mijn lichaam verdween, ik voelde me vrij.”

Vreugde
Thuis bij zijn oom en tante deelt hij Arush meteen zijn ervaring. Ze zijn ontzettend blij: ‘Zie je dat God echt is en leeft? Hij heeft tot je gesproken. We zullen je meenemen naar de kerk, zodat je meer over Hem kunt leren.’ En ze bidden voor hem. Arush ziet de vreugde op het gezicht van zijn tante en weet dat zij zijn vreugde weerspiegelt. Dan herinnert hij zich iets. Jezus heeft gezegd dat hij niemand iets mag zeggen over de ontmoeting met Hem. Maar dat heeft hij wel gedaan. Als je in het hindoeïsme ingaat tegen het woord van de
goden, zul je volgens de hindoepriesters sterven. Arush is heel bang dat hij zal sterven. Hij schreeuwt het uit in paniek: ‘Ik heb een fout gemaakt, Jezus zal me doden. Breng me naar een kerk!’ Terugblikkend op dat moment zegt Arush: “Ik schreeuwde en brulde als een leeuw, want ik had enorm veel angst."
Bevrijd
Zijn oom en tante nemen hem mee en iedereen in de kerk bidt voor hem. Ze zeggen dat hij vergeving moet vragen aan God. Arush spreekt uit: ‘Jezus, ik geloof in U, U bent de echte God.’ Romeinen 10:9 en 10 zeggen: ‘Als u met uw mond de Heere Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden. Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot zaligheid. Want de Schrift zegt: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.’
In het hindoeïsme vinden veel occulte rituelen plaats, waardoor mensen bezeten kunnen raken door boze geesten. Ook Arush heeft de deur van zijn hart geopend voor de duisternis. Daarom heeft hij bevrijding nodig. Zodra Arush uitspreekt dat Jezus God is, verlaat een demonische geest zijn lichaam en is het geschreeuw uit angst voorbij. Hij voelt zich bevrijd.
Arush keert terug naar zijn dorp en gaat wonen bij zijn moeder en zus. Hij vindt een kleine kerk waar hij wordt verwelkomd. “Ik ontdekte dat we zondaren zijn en dat Jezus zondaren redt. Ik werd gedoopt en ontving de Heilige Geest. Mijn familie vertelde ik niets - daar was ik nog niet aan toe - maar iemand heeft doorverteld dat ik naar de kerk ging. Het viel ook op dat ik niet meer, zoals voorheen, afgoden eer betoonde als ik langs een hindoetempel liep.”

Dode kip
Arush is er niet op voorbereid, maar de vervolging begint meteen als hij het goede nieuws enthousiast wil delen met mensen in zijn dorp. Wanneer hij vertelt dat Jezus mensen uit de dood opwekt, zoals Lazarus, komen de dorpsgenoten aan met een dode kip. ‘Als Jezus mensen uit de dood kan laten opstaan, dan kan Hij deze kip ook tot leven wekken. Laat maar zien’, zeggen ze dreigend. “Ik was bang, maar ook boos. Als nieuwgelovige had ik die boosheid nog. Ik had ook geen vervolging verwacht, ik wist daar niets van.”
Zijn moeder en zus reageren boos op zijn bekering tot het christendom. Ze beschouwen het christendom als een vloek, omdat je tot de laagste kaste vervalt, waarin mensen de minste rechten hebben. Arush’ moeder en zus schreeuwen vaak naar hem, maar op een later moment accepteren ze het. Hij zorgt immers voor inkomen en voldoet aan zijn familieverplichting. De dorpsoudsten komen naar hun huis en bedreigen ook zijn moeder en zus.
Geweld
Arush blijft vervolging ervaren. Op een ander moment wordt hij plotseling tot stoppen gemaand als hij door het dorp fietst. Dorpsgenoten duwen hem hardhandig richting de hindoetempel. Ze willen hem met geweld dwingen om geofferd voedsel, rijst en fruit, te laten eten, maar hij weigert. Ook proberen ze met geweld om rode verf op zijn gezicht te smeren als teken van de afgoden. Op dat moment komt een broeder Arush te hulp, zodat hij weg kan komen.

Ondanks de tegenslagen heeft Arush het verlangen om het Goede Nieuws te brengen. “Omdat ik gered ben door Jezus, heb ik ook een verlangen om mensen te redden. ”Hij heeft nog weinig ervaring met evangelisatie, maar in 2011 komen er Indiase evangelisten naar zijn dorp. “Ik volgde hen en keek wat ze deden en hoe ze het deden. Deze evangelisten hebben mij bemoedigd en laten zien hoe het moet.” Arush besluit om te voldoen aan de grote opdracht. Hij begint met evangeliseren, bestudeert de Bijbel en volgt een bijbelschool. Ook begint Arush met het verkondigen van het Evangelie. Inmiddels heeft hij twaalf kerken geplant in het gebied waar hij woont en begeleidt hij de voorgangers van deze kerken. Hij is getrouwd en heeft een zoontje.
De meeste christenen vertellen nooit het Evangelie aan anderen. Arush heeft een stevige boodschap voor hen: “Ken je de echte God? Ken je Jezus? Je wordt geacht over Hem te spreken, want je kent Hem. Het is Zijn opdracht om naar alle volken toe te gaan, om discipelen te maken en te onderwijzen. Het is een opdracht aan alle christenen. Je moet gaan en Gods liefde delen. Er sterven mensen zonder Christus. Voor dat leven zul jij verantwoordelijk gehouden worden.