Vanaf het moment dat Abu christen is heeft hij te maken met vervolging. Eerst in Mosul, nu in een vluchtelingenkamp. Hij had het – relatief simpel – kunnen voorkomen: door gewoon een ‘stil’ christen te zijn.
Het is 17 juni, twee jaar geleden. Mosul is sinds een week in handen van Islamitische Staat. Als christen loopt Abu gevaar, maar hij wil pas vertrekken als God dat wil. En vandaag is het zover, Gods “Ga” klinkt duidelijk. Als Abu wegrijdt en in zijn binnenspiegel kijkt, ziet hij nog net hoe gewapende strijders zijn voordeur intrappen. “Als we een kwartier later waren vertrokken, dan waren we dood geweest.”
Na wat omzwervingen krijgt het gezin een plaats toegewezen in een vluchtelingenkamp. Omdat op Abu’s legitimatiebewijs staat dat hij moslim is – hij is namelijk in een islamitisch gezin geboren – wordt hij naar een moslimkamp gestuurd. Het moet een overweldigende entree zijn geweest: geen van hun zesduizend buren kent Jezus.
Gelijk bij aankomst nemen Abu en zijn gezin een moedig besluit. Hoewel het gevaarlijk is om in het kamp te spreken over Jezus, weten ze zeker dat God een bedoeling met hen heeft. En die bedoeling heeft niets met angst of met zwijgen te maken. “We willen het Evangelie delen!” Het gezin richt een tent in als kerk en nodigt mensen uit voor samenkomsten.
De pogingen om moslims ‘wakker te schudden’ roepen, zoals verwacht, vijandschap op. Het gezin mag niet langer gebruik maken van de winkel in het kamp, Bijbels worden afgepakt en bewakers vallen hen lastig. Ook wordt Abu’s achtjarige zoon gepest: “We laten hem niet te ver weg gaan, anders wordt hij geslagen en uitgescholden.”
Inmiddels zijn we twee jaar verder. Abu houdt vast aan zijn roeping. In totaal zijn vier mensen tot geloof gekomen in Jezus Christus. “Er was iets met deze man, maar ik wist niet wat”, vertelt Faris, een van de bekeerlingen. “Telkens als ik hem [Abu] nu zie, denk ik aan het moment dat ik tot geloof kwam. Mijn leven begon pas echt toen ik hem ontmoette en hij mij vertelde over Christus.”